In deze zaak werden met een niet-openbare procedure ontwerpdiensten voor een schoolgebouw aanbesteed. Hierbij is van belang dat het gaat om een instelling voor internationaal voortgezet onderwijs.
In de procedure konden twee extra punten worden verdiend als de gegadigde aantoonbare ervaring had binnen het internationaal voortgezet onderwijs. Het totale aantal te verdienen punten voor het gehele selectiecriterium bedroeg 52 punten. Volgens de klager is dit selectiecriterium echter niet proportioneel, omdat de aanbestedende dienst uitgaat van gelijke ervaring en niet van vergelijkbare ervaring.
De aanbesteder stelt dat het selectiecriterium is opgesteld om het aantal gegadigden te beperken en geeft aan dat ervaring in het internationaal voortgezet onderwijs voor de aanbesteder meerwaarde oplevert. Bovendien bestaat er volgens de aanbesteder ook echt verschil tussen gebouwen voor nationaal en internationaal voortgezet onderwijs.
Behandeling van de klacht
De CVAE begint haar behandeling met de wettelijke regels, welke voorschrijven dat geschiktheidseisen niet mogen uitgaan van ervaring met gelijke opdrachten. Het mag wel gaan om vergelijkbare opdrachten. De Gids Proportionaliteit voegt hieraan toe dat technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid mogen worden getoetst op gewenste ervaring met essentiële punten.
Om die reden had de aanbesteder volgens de CVAE een hoger abstractieniveau moeten hanteren bij de formulering van de selectiecriteria, mede gelet op het volgende. Volgens de CVAE kon namelijk niet worden uitgesloten dat partijen met de ervaring van bouw van andere gebouwen dan scholen voor internationaal voortgezet onderwijs geschikt waren om de opdracht te vervullen. Bovendien kan niet met zekerheid worden gesteld dat alle gebouwen van scholen in het internationaal voortgezet onderwijs voldeden aan de eisen en wensen van de aanbesteder.
Daarom stelt de CVAE dat het selectiecriterium niet op deze wijze mocht worden gebruikt door de aanbesteder.
Advies in lijn met Europees Hof
De CVAE lijkt hierbij de lijn te volgen die in Europese jurisprudentie is ingezet. In een eerdere uitspraak van het Europese Hof stonden namelijk gunningseisen met betrekking tot keurmerken centraal. Het Hof oordeelde in deze uitspraak dat de nadruk moet worden gelegd op de losse elementen van dergelijke keurmerken die voor de aanbesteding van belang zijn, zonder dat het keurmerk zelf als gunningseis kan worden opgenomen in de stukken.
Conclusie
Bij het stellen van eisen in aanbestedingsdocumenten is het goed om aandacht te besteden aan de elementen die voor de opdracht daadwerkelijk van belang zijn. Het is niet toegestaan om eisen te stellen die leiden tot onnodige beperking van het aantal gegadigden dat in aanmerking komt om de opdracht uit te mogen voeren. De aanbesteder in kwestie had in plaats van de gekozen werkwijze kenmerken in de eisen op kunnen nemen die kenmerkend zijn voor schoolgebouwen binnen het internationaal voortgezet onderwijs. Een voorbeeld hiervan kleinere spreekkamers en lokalen door de kleinere klassen dan in het regulier onderwijs. Bij het selecteren van de meest geschikte partij(en) is het goed om te bepalen wat specifiek voor de uit te voeren opdracht van belang is. De aanbestedende dienst moet hierbij goed in de gaten houden of er niet téveel wordt gevraagd van gegadigden waardoor partijen mogelijk onbedoeld worden uitgesloten.
Overigens komt het in de praktijk regelmatig voor dat om specifieke ervaring wordt gevraagd. Wij kunnen ons goed voorstellen dat dit bij veel aanbestedingen een voor de hand liggende keuze is. Toch moet hierbij het advies van de Commissie in het achterhoofd worden gehouden: het moet gaan om de achterliggende doelen en kenmerken die voor de aanbesteding van belang zijn.